• (IPA in voorbereiding)
  • zang·gors
enkelvoud meervoud
naamwoord zanggors zanggorzen
verkleinwoord zanggorsje zanggorsjes

de zanggorsv / m

  1. (zangvogels) Melospiza melodia   een van de vele (meer dan 130) leden van de Amerikaanse gorzen. Het is niet altijd eenvoudig hen in het veld te onderscheiden. In de Lage Landen noemt men deze zangvogels meestal gorzen, maar in Amerika worden ze aangeduid met het woord sparrow dat eigenlijk mus betekent