• gors
[A]+[B] enkelvoud meervoud
naamwoord gors gorzen
verkleinwoord gorsje gorsjes

[A] de gorsv / m

  1. (zangvogels) benaming voor vogels uit de familie Emberizidae  

[B] het gorso

  1. (waterbeheer) buitendijks aangeslibd land, dat bij gewone vloed niet meer onderloopt
66 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[6]