yogi
- yo·gi
- Leenwoord uit het Hindi, in de betekenis van ‘beoefenaar van yoga’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1596 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | yogi | yogi's |
verkleinwoord | yogietje | yogietjes |
de yogi m
- een beoefenaar van de yoga
- Die yogi doet zijn yogaoefeningen iedere ochtend om zeven uur.
1. een beoefenaar van de yoga
- Het woord yogi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "yogi" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "yogi" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ˈjəʊɡi/
- yo·gi
enkelvoud | meervoud |
---|---|
yogi | yogis |
yogi
- IPA: /jɔ.ɡi/
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
yogi | le yogi | yogis | les yogi |
yogi m