[1] witheer
 
[2] witheer
  • wit·heer
enkelvoud meervoud
naamwoord witheer witheren
verkleinwoord

de witheerm

  1. (religie) kloosterling van de in 1121 door de Heilige Norbertus gestichte orde van Prémontré
  2. (drinken) een Belgisch-Nederlands bier, gebrouwen door de Scheldebrouwerij
  3. grootvader, opa
32 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[2]