• wis·sel·truc
enkelvoud meervoud
naamwoord wisseltruc wisseltrucs
wisseltruken
verkleinwoord

de wisseltrucm

  1. door snel en chaotisch geld te wisselen iemand benadelen
    • Sparta prijst zich gelukkig met Fred Friday, de spits die voor de broodnodige goals moet zorgen in de strijd tegen degradatie. Na de grote wisseltruc tijdens de trainingskampen van AZ en Sparta in respectievelijk Estepona en Sotogrande stond de Nigeriaanse huurling gisteren voor het eerst bij trainer Dick Advocaat op het trainingsveld.[2] 
  2. bedriegen door te wisselen van plaats
    • Dronken bestuurder probeert aloude wisseltruc: Dat de agenten niet in de truc van de man trapten, kwam door een oplettende getuige. Die filmde dat de bestuurder met de bijrijder van plek wisselde en meldde dit aan de politie.[3] 
98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf JEROEN KAPTEIJNS 11 jan. 2018
  3. de Telegraaf 16 okt. 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be