• we·relds·heid

afleiding van werelds met het achtervoegsel -heid

enkelvoud meervoud
naamwoord wereldsheid wereldsheden
verkleinwoord

wereldsheid [1]

  1. de mate waarin iets of iemand gericht is op het aardse, niet religieuze leven
    • Redacteur Christian Geyer stelt de vraag wat de paus tijdens zijn Duitslandreis in de herfst van 2011 bedoeld kan hebben met zijn oproep dat de kerk afscheid moest nemen van haar „wereldsheid.” [2] 
    • Wie de filmbeelden ziet van het publiek tijdens Oum Kalsoums concerten ziet paffende stelletjes, mannen in smoking en vrouwen onbedekt door een hoofddoek. Er hangt een sfeer van trots, welbevinden en wereldsheid. Het is in deze periode dat Oum Kalsoum haar meest patriottistische liederen zingt en haar meest beklemmende, ontroerende en diepe liederen (Inta Omri, Fakarouni, Al Atlal). [3] 
    • De oude dame krijgt een facelift. Het restaurant en de lounge zijn inmiddels aangepakt. Het opulente rood is vervangen door opulent oranje. De burgerlijke chic maakte plaats voor de clichés van het kosmopolitisch design: gewelfd strak en met buitenformaat lampenkappen. De gastheer in beige broek en geruit overhemd met korte mouwen valt zelf danig uit de toon bij deze wervelende wereldsheid. [4] 


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad 23-04-2012 Geloof en cultuur
  3. NRC Abdelkader Benali 3 oktober 2008 Verlangen naar naar verlangen
  4. NRC Joep Habets 23 september 2006 De facelift van de oude dame