• wel·be·schouwd
stellend
onverbogen welbeschouwd
verbogen welbeschouwde
partitief welbeschouwds

welbeschouwd

  1. als we het goed bekeken en overdacht hebben, als we het goed onderzocht hebben, bij nadere beschouwing
    • Welbeschouwd is dit nieuwe apparaat volkomen overbodig en nutteloos. 
    • Allemaal weinig verheffend, maar welbeschouwd is niet Beckham het onderwerp van deze zaak, maar Unicef. Beckham is een zakenman. Zijn handel is hijzelf en dat heeft consequenties die hem niet sympathiek maken, maar ook niet schuldig. Unicef echter was zo gebrand op de inzet van de wereldberoemde voetballer dat het tekende voor zijn voorspelbaar hoge onkosten. Het kwam niet in het geweer toen Beckham daar maar weinig tegenover stelde. Hij was goed voor de vintage Unicef-promotiebeelden, een balletje trappend met straatjeugd op blote voeten, pap scheppend voor hongerige mondjes. Verder wenste hij er geen geld en weinig tijd aan te besteden. [1] 
     Het was welbeschouwd belachelijk dat die dingen in de eenentwintigste eeuw nog steeds bestonden, als prehistorische watervogels die op een wonderlijke manier weer tot leven waren gewekt voor de toeristen.[2]
  • oppervlakkig gezien
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC 6 februari 2017
  2. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 23
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be