weigerig
- wei·ge·rig
- Naamwoord van handeling van weigeren met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | weigerig | weigeriger | weigerigst |
verbogen | weigerige | weigerigere | weigerigste |
partitief | weigerigs | weigerigers | - |
weigerig [1]
- niet bereid om aan een verzoek te voldoen
- In den aanvang van Bloeimaand, zondt de Landvoogdes wederom iemant naar Holland, om de gewoonlyke Bede van tagtigduizend guldens te doen. De Staaten hielden zig eerst weigerig, zig beroepende op 's Lands armoede; en 't liep aan tot in Herfstmaand, eer' er eenigen in bewilligden. [2]
- Het woord weigerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weigerig" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Vaderlandsche historie. Deel 4(1750)–Jan Wagenaar XX. Nieuwe Bede van tagtigduizend guldens
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be