• weg·sij·pe·len

wegsijpelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegsijpelen
sijpelde weg
weggesijpeld
zwak -d volledig
  1. verliezen van een vloeistof door een proces waarbij die vloeistof zich door de kieren en poriën van een vaste massa heen begeeft
     Ik ontdekte dat de twaalf jaar die ik op het eiland had doorgebracht, verspilde tijd was, een vloeistof die ik had laten wegsijpelen uit een kapot vat.[2]
     Daaruit blijkt dat er op 217 meter diepte een schroef mist tussen twee delen van de pijp. Mogelijk verklaart dat het wegvallen van de druk, en dus het wegsijpelen van de olie.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3.   Weblink bron “Oorzaak olielek Gronau gevonden” (28-05-2014), NOS