weeraal
- weer·aal
- samenstelling van weer zn en aal zn , omdat deze vis bij naderend onweer naar de oppervlakte komt [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weeraal | weeralen |
verkleinwoord | weeraaltje | weeraaltjes |
- (straalvinnigen) bepaald soort langgerekte spoelvormige vis met een donkerbruine grondkleur, een geeloranje buik en zwarte lengtestrepen, Misgurnus fossilis
- Het woord 'weeraal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weeraal" herkend door:
25 % | van de Nederlanders; |
23 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be