Nederlands

 
donderaal
Uitspraak
Woordafbreking
  • don·der·aal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord donderaal donderalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de donderaalm

  1. (straalvinnigen) bepaald soort langgerekte spoelvormige vis met een donkerbruine grondkleur, een geeloranje buik en zwarte lengtestrepen, Misgurnus fossilis  
Synoniemen

Gangbaarheid

41 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen