Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • web·sur·fen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

websurfen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
websurfen
websurfde
websurfte
gewebsurfd
gewebsurft
zwak -t

zwak -d

volledig
  1. wat (doelloos) dingen opzoeken op het internet
    • Tijdens het websurfen ben je dus eigenlijk genoodzaakt het apparaat verticaal vast te houden. Persoonlijk vind ik dat niet prettig. Ook bij het bewerken van documenten kom ik door het formaat in de knel. Het toetsenbord komt in horizontale positie het best tot zijn recht, maar dat neemt dan zoveel ruimte in, dat ik slechts een fractie van mijn document in beeld heb. In verticale positie zie ik meer tekst, maar is het toetsenbord zo smal dat het niet fijn typt.[1] 
    • Surfen, YouTube filmpjes kijken, mail checken en het spelen van simpele games gaat allemaal prima. Al is een tv-scherm niet ideaal om typische pc-taken uit te voeren en daarmee bedoel ik naast de zakelijke apps ook dingen als websurfen en het checken van mijn mail.[2] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 17 nov. 2014
  2. de Telegraaf GABI OUWERKERK 07 mrt. 2014
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be