internetten
- Geluid: internetten (hulp, bestand)
- in·ter·net·ten
- Verbalisering van het zelfstandig naamwoord internet.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
internetten |
internette |
geïnternet |
zwak -t | volledig |
internetten
- inergatief gebruik maken van het internet
- Hij had de hele regenachtige middag geïnternet.
1.gebruik maken van het internet
vervoeging van |
---|
internetten |
internetten
- meervoud verleden tijd van internetten
- Wij internetten.
- Jullie internetten.
- Zij internetten.
- Wij internetten.
- Het woord internetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "internetten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be