wachteres
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wach·te·res
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wachteres | wachteressen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de wachteres v
- (persoon) vrouw of instantie die over een bepaald belang waakt
- ▸ Want hij is nog niet klaar met ons, noch met de wezenloze wachteres die ik ben en die hij achterliet om uit te zien naar de voltrekking der gerechtigheid, noch met al degenen die de schuld zijn van zijn dood en van het onrecht en het lijden die zijn dood veroorzaakt hebben; van de slavernij, de onderdrukking, de onmenselijkheid.[2]
- ▸ In de door God ingestelde hiërarchische orde is de positie van de vrouw ondergeschikt aan die van de man, haar voornaamste deugd is kuisheid, wachteres hiervan is de schaamte; deze laatste is dus goddelijk.[3]
- (beroep) (spoorwegen) (historisch) vrouw die er op toeziet dat treinen veilig over een bepaald baanvak kunnen rijden
- ▸ In een grieven-cahier van de socialistische vereniging van spoorwegpersoneel werd verhaald van een beambte, die 96 cent per dag verdiende, zijn vrouw als wachteres 24 cent.[4]
-
2. Een wachteres bij een spoorwegovergang in 1889.
Synoniemen
Verwante begrippen
- vrouwelijke vorm van wachter
Gangbaarheid
- Het woord 'wachteres' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “De laaiende stilte.”, 6de druk (1973), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, ISBN 9021491044, p. 171
- ↑ Weblink bron G.A. Bredero (ed. F. Veenstra)“Griane.” (1973), Tjeenk Willink-Noorduijn, Culemborg, ISBN 9011910664, p. 35
- ↑ Weblink bron A. Algra en H. Algra“Dispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden. Deel 3.”, 8e druk (1978), Uitgeverij T. Wever, Franeker, ISBN 9061352754, p. 333