• vstou·pit
  • Afgeleid van het werkwoord stoupat met het voorvoegsel v-

vstoupit perfectief  

  1. instappen
    «Než vstoupil do výtahu, rozhlédl se okolo.»
    Voordat hij in de lift stapte, keek hij om zich heen.
  2. lid worden
    «Po složení zkoušek vstoupila do místního rybářského spolku.»
    Na het afleggen van de examens is ze lid geworden van de plaatselijke vissersvereniging.
  3. beginnen
    «Zaměstnanci vstoupili do časově neomezené stávky.»
    De werknemers zijn met een staking voor onbepaalde tijd begonnen.
  4. ingrijpen
  1. vejít, zajít
  2. zapsat se, přidružit se
  3. zahájit, začínat imperfectief / začít perfectief, počít
  4. vmísit se, zasáhnout
  1. vyjít, vystoupit
  2. vystoupit
  3. ukončit, skončit perfectief