• vrou·wen·han·del
enkelvoud meervoud
naamwoord vrouwenhandel
verkleinwoord

de vrouwenhandelm

  1. metaforische aanduiding voor met name werven of bemiddelen van vrouwen, al of niet met dwang of misleiding of misbruik van overwicht etc., voor prostitutie
    • Van den Heuvel is dinsdag veroordeeld tot 32 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Hij is schuldig bevonden aan onder meer witwassen van geld en belastingontduiking. Hij is vrijgesproken van vrouwenhandel.[2] 
    • En ook gesprekken met teruggekeerde (economische) ’vluchtelingen’ kunnen alleen maar bevestigen dat de maffia daar echt bestaat, met vertakkingen door de hele EU: witwassen, overvallen, vrouwenhandel, mensensmokkel, cocaïne, auto’s, wapens, roofbendes en huurmoordenaars.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 14 dec. 2017
  3. de Telegraaf 09 nov. 2017