vrijzinnigheid
- vrij·zin·nig·heid
- afleiding van vrijzinnig met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijzinnigheid | vrijzinnigheden |
verkleinwoord |
de vrijzinnigheid v
- een tolerante houding waarbij vrijheid van mening en zingeving centraal staan
- ▸ Wat volgens de oud-staatssecretaris opvalt is het navelstaren, het gebrek aan tolerantie, aan vrijzinnigheid. "Dat hoor je in Engeland terug", aldus Van der Ploeg.[2]
- ▸ De NBP, de afkorting staat voor Nederlandse Protestanten Bond, en de VVP hebben daarnaast al dezelfde predikant en een gezamenlijk bestuur. De twee kerken menen ‘dat een gezamenlijk gezicht de herkenbaarheid van de vrijzinnigheid en zeker die van de Regentessekerk ten goede komt’. ‘Door naar buiten te treden met één gezicht en één mond kunnen we lokaal een sterkere gesprekspartner zijn in religieus Apeldoorn.’[3]
1. een tolerante houding waarbij vrijheid van mening en zingeving centraal staan
- Het woord vrijzinnigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “"Staatsbestel is volledig kapot"” (20-12-2013), NOS
- ↑ Weblink bron Johannes Rutgers“Vrijzinnige kerken in Apeldoorn samen verder” (13-11-2018), Tubantia