vrijmetselaar
- vrij·met·se·laar
- In de betekenis van ‘lid van de vrijmetselarij’ voor het eerst aangetroffen in 1776 [1]
- samenstelling van vrij en metselaar [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijmetselaar | vrijmetselaars vrijmetselaren |
verkleinwoord | vrijmetselaartje | vrijmetselaartjes |
- (filosofie) lid van een vrijmetselaarsorde die zich o.a. bezig houdt met vrijmetselarij
- Het woord vrijmetselaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijmetselaar" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vrijmetselaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vrijmetselaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be