vrijlopen
- vrij·lo·pen
- samenstelling van vrij en lopen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vrijlopen |
liep vrij |
vrijgelopen |
klasse 7 | volledig |
vrijlopen [1]
- onovergankelijk (sport) zo lopen dat men vrij is van dekking van een tegenstander
de vrijlopen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord vrijloop
- Het woord vrijlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijlopen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be