• vries·koud
stellend
onverbogen vrieskoud
verbogen vrieskoude
partitief vrieskouds

vrieskoud [1]

  1. heel koud; temperatuur onder de 0,0 graden oC
     Op de vrieskoude avond, begroeid met zo'n dichte en ruige laag rijp dat hij niet wit, maar zwart leek.[2]
     Het Rode Kruis gaat helpen met de opvang van daklozen, nu het buiten vrieskoud is. Op meerdere plaatsen in het land worden vanwege de toenemende kou de opvangplaatsen voor daklozen uitgebreid. Daarvoor zal de hulporganisatie veldbedden, dekens en kussens verzorgen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Rode Kruis helpt daklozen van koude straat” (30-01-2012), Tubantia