vooruitblikken
- voor·uit·blik·ken
- samenstelling van vooruit en blikken
vooruitblikken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vooruitblikken |
blikte vooruit |
vooruitgeblikt |
zwak -t | volledig |
- naar de toekomst kijken, nadenken over de toekomst
- Henk Groener, de coach van de Nederlandse handbalvrouwen, was succesvol met een ploeg waarin hij eigen inbreng stimuleerde. Nu stopt hij. „Vooruitblikkend stel ik vast dat ik niet hetzelfde enthousiasme heb.” [1]
- voorspellen, verwachten
- Het woord vooruitblikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vooruitblikken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ NRC Henk Stouwdam 4 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be