profeteren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: profeteren (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pro·fe·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voorspellen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
profeteren |
profeteerde |
geprofeteerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
profeteren
- overgankelijk de toekomst voorspellen uit naam van een godheid
- De ondergang van de wereld werd erin geprofeteerd.
Gangbaarheid
- Het woord profeteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "profeteren" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.