voortzeggen
- Geluid: voortzeggen (hulp, bestand)
- voort·zeg·gen
- samenstelling van voort bw en zeggen ww
voortzeggen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voortzeggen |
zegde voort zei voort |
voortgezegd |
zwak -d
onregelmatig |
volledig |
- iets wat je gehoord hebt, aan andere mensen doorvertellen, verspreiden van een nieuwtje
- Hoort! zeg het voort!
- De Amerikaanse betogers hebben, aanvankelijk uit nood geboren, het voortzeggen van toespraken tot hun handelsmerk gemaakt. Als iemand het woord heeft, praten alle omstanders hem zin voor zin na, zodat iedereen het kan horen. Geluidsinstallaties zijn verboden op het plein.[2]
1.
- Het woord voortzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Guus Valk 28 oktober 2011