voorpraten
- Geluid: voorpraten (hulp, bestand)
- voor·pra·ten
- samenstelling van voor bw en praten ww
voorpraten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voorpraten |
praatte voor |
voorgepraat |
zwak -t | volledig |
- iemand iets vertellen wat hij klakkeloos, zonder nadenken moet geloven en navertellen
- voorzeggen, voorkauwen, wijsmaken
- iemand iets op de mauw spelden
- Het woord voorpraten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.