voorlezing
  • voor·le·zing
enkelvoud meervoud
naamwoord voorlezing voorlezingen
verkleinwoord

de voorlezingv

  1. de keer dat men iets hardop voorleest aan een of meer mensen
     Dachten de leden van de raad aanvankelijk nog dat Koetoezov deed alsof hij sliep, de nasale geluiden die hij tijdens de nu volgende voorlezing uitstootte waren het bewijs dat het de opperbevelhebber op dat moment om een veel belangrijker zaak ging dan de wens zijn minachting uit te spreken over een aanvalsplanopstelling of iets anders - namelijk om het voldoen aan de onweerstaanbare menselijke behoefte aan slaap.[2]
     Het is een van de meest sobere en aangrijpende herdenkingsplechtigheden die er bestaan. Tussen 23 en 27 januari lezen honderden vrijwilligers in estafettevorm alle 102.000 namen voor van de Holocaust-slachtoffers die vanuit Nederland in de vernietigingskampen zijn terechtgekomen en vermoord. Ze vertrekken uit verschillende steden in bussen naar het voormalige doorgangskamp Westerbork. Daar ligt het zwaartepunt van de voorlezing. 102.000 namen, dat is dus vijf dagen lezen. Extreem lang, maar dat is absoluut nodig om een heel klein beetje in de buurt te komen van enig besef omtrent dat onbegrijpelijke verschijnsel: de machinale moord op bijna zes miljoen Europese Joden en enige tienduizenden Sinti en Roma.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Erger dan de hel” (25-01-2010), NOS