Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·be·schou·wing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorbeschouwing voorbeschouwingen
verkleinwoord voorbeschouwinkje voorbeschouwinkjes

Zelfstandig naamwoord

de voorbeschouwingv

  1. bespreking voorafgaand aan een gebeurtenis
    • Cocu liet dinsdag in zijn voorbeschouwing al weten dat hij niet van plan was om spelers te sparen voor de bekerwedstrijd tegen VVV-Venlo, dat op de twaalfde plek staat in de eredivisie. "We benaderen dit duel niet anders dan een competitiewedstrijd", liet hij weten.[1] 
    • Het voetbalduel was het best bekeken programma gisteren. De nabeschouwing op NPO1 trok ook nog eens ruim 1,2 miljoen belangstellenden en naar de voorbeschouwing keken meer dan 800.000 mensen.[2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 20 dec. 2017
  2. de Telegraaf 08 okt. 2017