• vol·ken·kun·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen volkenkundig volkenkundiger volkenkundigst
verbogen volkenkundige volkenkundigere volkenkundigste
partitief volkenkundigs volkenkundigers -

volkenkundig [1]

  1. betrekking hebbend op de aard en de levenswijze van volkeren
     In een zaaltekst voor een tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag in 1967 omschreef Locher het zo: "Heyboers systeem staat in de hedendaagse kunst geheel op zichzelf. Zijn etsen en collages zijn als primitieve beelden in een volkenkundig museum. Even als zulke beelden komen ze voort uit een werkelijkheid, die anders is dan de ons bekende werkelijkheid, maar die een eigen logica heeft."[2]
     Of 1883? Dat was het jaar waarin de volkenkundige collecties uit het Kabinet van Zeldzaamheden ten slotte werden samengevoegd met de inmiddels vooral met voorwerpen uit Nederlands-Indië verrijkte verzameling van Siebold.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Anton Heyboer, veel meer dan die dwaas met vijf vrouwen” (Zaterdag 26 augustus 2017, 10:45), NOS
  3. Jan Theodoor Maria Bank; Marita Theodora Catharina Mathijsen
    “Nederland in de negentiende eeuw” (2006), Bakker, ISBN 9035129504