Nederlands

 
vogeltrek van kraanvogels
Uitspraak
Woordafbreking
  • vo·gel·trek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vogeltrek
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vogeltrek m [1]

  1. de jaarlijkse tocht van vogels naar warmere streken en hun terugkomst in het voorjaar
    • Ook in 2017 was Nut en Sport al het slachtoffer van de vogelgriep. De vereniging heeft pech met haar plek op de kalender in combinatie met en latere vogeltrek. "Normaal gesproken dient de vogelgriep zich eerder aan. Dat we er weer in januari mee te doen hebben, heeft schijnbaar met een verlate trek te maken.[2] 
    • Op dat moment kunnen de staldeuren weer open, voor de vrije uitloop. Het lijkt dus een geluk bij een ongeluk dat Jos Kienhuis'kippen nu nog op stal zijn en weinig kans lopen op eventuele besmetting via de vogeltrek. "We zijn echt alert op alles", zegt echtgenote Ingrid. "De stal zit op slot, er komt geen mens zomaar in.[3] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 04-JANUARI-2018
  3. Tubantia 24-OKTOBER-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be