Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voeg·spij·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voegspijker voegspijkers
verkleinwoord voegspijkertje voegspijkertjes

Zelfstandig naamwoord

de voegspijkerm

  1. (gereedschap) een stuk handgereedschap waarmee voegen worden afgewerkt
    • De voeger was zijn voegspijker verloren en moest een nieuwe aanschaffen. 
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid