• vlie·gen·poot
enkelvoud meervoud
naamwoord vliegenpoot vliegenpoten
verkleinwoord vliegenpootje vliegenpootjes

de vliegenpootm

  1. (zoötomie) een van de zes ledematen van een type insect met twee vleugels
    • De bacteriën zijn de meest verbreide levende wezens. Er is geen kruimeltje aarde, geen kriezeltje boter, geen vliegenpoot en geen mensenhaartje, waarop en waarin niet duizenden bacillen leven. [2]
  2. (figuurlijk) moelijk leesbaar handschrift
    • Haydn was gewoon, voor hij zich aan 't werk zette, zich te scheeren en te poederen; hij deed schoon linnen en zijn beste kleeren aan, alsof hij op audiëntie moest bij zijn beschermheer prins Esterhazy of bij den keizer; vervolgens plaats nemende aan zijn schrijftafel, waarop fijn muziekpapier en net versneden pennen lagen te pronken, stak hij eerst den kostbaren ring, hem door zijn geëerbiedigden vorst geschonken, aan den vinger en begon dan te schrijven; hij bleef dan vijf of zes uren achtereen aan het componeeren, zonder dat hij de minste vermoeienis gewaar word; geen enkele doorhaling ontsierde zijn lange rijen van noten; maar hij schreef zóó klein en dicht opeengedrongen, dat zijn „vliegenpootjes", (zoo noemde hij zijn schrift) voor een oningewijde moeielijk leesbaar waren. [3]
  • Doordat vliegen vergeleken met mensen klein zijn, is het verkleinwoord vliegenpootje gangbaarder.