[1] vleugeldeur
 
[2] vleugeldeur
  • vleu·gel·deur
enkelvoud meervoud
naamwoord vleugeldeur vleugeldeuren
verkleinwoord vleugeldeurtje vleugeldeurtjes

de vleugeldeurv / m

  1. (bouwkunde) de dubbele deuren die naar elkaar toe zich sluiten
     De gasten stapten voor het brede bordes uit en de gezette portier, die 's morgens achter de glazen deur altijd de krant zat te lezen om de voorbijgangers ontzag in te boezemen, opende geruisloos de geweldige vleugeldeur en liet de gasten aan zich voorbijgaan.[2]
  2. de naar boven openslaande deuren van een auto
     De politie trof in een sloot in Heemskerk een witte Lamborghini Aventador Roadster aan met een geopende vleugeldeur. De bestuurder meldde zich pas uren later bij de politie.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron “Peperdure Lamborghini crasht in sloot, eigenaar spoorloos” (29-02-2020), NOS