vleesboom
- vlees·boom
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vleesboom | vleesbomen |
verkleinwoord | vleesboompje | vleesboompjes |
de vleesboom m
- (medisch) goedaardig gezwel van het spierweefsel van de baarmoeder
- Uit de twee jaar durende studie blijkt dat vrouwen de nieuwe aanpak prettiger vinden dan het volledig onder narcose moeten voor dergelijke gynaecologische kwalen en aandoeningen, zoals ook vleesbomen en afwijkend vaginaal bloedverlies. „Wat ik terug hoor van vrouwen is dat ze in de oude situatie het gevoel hadden dat ze echt geopereerd werden”, stelt Van Vliet. „Nu ervaren vrouwen het als een gewone behandeling op de polikliniek.”[2]
- Vrouwen die last hebben van vleesbomen, krijgen deze diagnose gemiddeld pas na tweeënhalf jaar, vertelt gynaecoloog Hans Brölman. En de diagnose endometriose duurt wel drie tot zeven jaar. Deze vrouwen moeten zich niet alleen vaker ziek melden op het werk, ze lopen ook nog eens risico’s op extra problemen, waaronder verstoppingen van urinewegen en darmkanalen. Ongemakkelijk[3]
1.
- Het woord vleesboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vleesboom" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf RENÉ STEENHORST 17 okt. 2016
- ↑ de Telegraaf HESTER ZITVAST 06 jul. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be