myoom
- my·oom
- In de betekenis van ‘gezwel van spierweefsel’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
- afgeleid van het Griekse 'mus' (muis, spier) met het achtervoegsel -oom
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | myoom | myomen |
verkleinwoord | myoompje | myoompjes |
het myoom o
- (medisch) goedaardige tumor van het spierweefsel
- Het woord 'myoom' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "myoom" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "myoom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be