vitalisme
- vi·ta·lis·me
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leer van het bestaan van een specifieke levenskracht’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- afgeleid van vitaal met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vitalisme | - |
verkleinwoord | - | - |
- (letterkunde) literaire stroming in Nederland en Vlaanderen (1920-1933) die propageert om intens, vurig en gevaarlijk te leven
- (filosofie) filosofische leer die zegt dat het leven niet alleen als mechanisme verklaard kan worden
- Het woord vitalisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vitalisme" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vitalisme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vitalisme op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be