• vi·ta·list
enkelvoud meervoud
naamwoord vitalist vitalisten
verkleinwoord

de vitalistm

  1. iemand die gelooft dat er voor het leven meer krachten en natuurwetten nodig zijn dan die van de natuurkunde, chemie en biologie
    • Het is dezelfde kritiek als door de vitalisten werd gegeven toen de eerste enzymen en andere complexe samengestelde moleculen werden ontdekt. Hetzelfde werd over de fysieke basis van erfelijkheid gezegd, zelfs al bestonden er reeds in een vroeg stadium bewijzen die rechtstreeks naar het relatief eenvoudige DNA-molecuul als de drager van de genetische code wezen. [1] 
    • Buffon, de grootste bioloog van de 18de eeuw, keerde zich in zijn Histoire naturelle (de eerste delen verschenen in 1749) dan ook uitdrukkelijk tegen zo’n strikt mathematische aanpak van de natuur. En hij was de enige niet. Om organismen of chemische processen te kunnen begrijpen zagen deze ‘vitalisten’ zich gedwongen de natuur te voorzien van allerlei geheimzinnige ‘krachten’, ‘betrekkingen’ en ‘sympathieën’. Opnieuw werd de natuur een bezield en dynamisch geheel, na ruim een eeuw lang voor een levenloze machine te zijn gehouden. [2] 
  2. (kunst) schrijver die schrijft in de stijl van het vitalisme
84 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC Edward O. Wilson 27 mei 2006 De menselijke natuur
  2. NRC Arnold Heumakers 10 oktober 2008 Hoe de luister van de regenboog teloorging
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be