• vis·saus
enkelvoud meervoud
naamwoord vissaus vissauzen
vissausen
verkleinwoord vissausje vissausjes

de vissausv / m

  1. (kookkunst) vloeibare substantie gemaakt van vergiste vis die aan een gerecht wordt toegevoegd voor extra smaak
    • We kregen nog even respijt, maar met de natregenteller op vier en een tuimelende temperatuur moeten we zoetjesaan onder ogen zien dat de zomer van '16 voorbij is. Waar de rookworst- en speculaasgiganten dan onmiddellijk hun kans schoon zien, vind ik altijd dat er ter verzachting van dit leed weinig anders opzit dan vissaus en galanga, limoen en gember, pepers en koriander. [2] 
    • Allereerst komen hier de sausjes op tafel. Het zijn er drie, en ze zijn fantastisch. We krijgen zoete pindasaus met hoisin, een geweldig zuur-fruitig sausje van ananas met gefermenteerde ansjovis, en natuurlijk nuóc mám pha; vissaus met limoensap, verse pepers, knoflook en een beetje suiker, die in Vietnam bij ongeveer alles wordt geserveerd. Het is zoet waar het moet, maar niet té zoet, lekker pittig, en met een heleboel pzazz, in al z'n eenvoud perfect afgewogen.[3] 
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Het Parool Hiske Versprille 8 oktober 2016 Boi Boi (8)
  3. Het Parool Hiske Versprille 2 december 2014, Ô mai (8)
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be