vismaal
- vis·maal
- samenstelling van vis zn en maal zn op te vatten als (verkorting) van vismaaltijd [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vismaal | vismalen |
verkleinwoord | vismaaltje | vismaaltjes |
het vismaal o
- hoeveelheid bereid vlees van zeedieren als voeding voor minstens enkele uren
- ▸ Die avond hadden ze een heerlijk vismaal, gebakken in sidderaalvet![2]
- gelegenheid waarbij een hoeveelheid bereid vlees van zeedieren als voeding voor minstens enkele uren wordt gegeten
- ▸ De dochter hield geen gezondheidsproblemen aan haar onvrijwillige vismaal over, zo hebben de autoriteiten meegedeeld.[3]
- vissenmaal (uitspraakvariant)
- vismaaltijd
- Het woord 'vismaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Constant Butner“Caro en Tamara. In de groene hel.” (1970), U.-M. 'Westfriesland', Hoorn, ISBN 9020504487, p. 135
- ↑ Weblink bron “Moeder dwingt dochter dertig goudvissen te eten” (17 februari 2016) op nu.nl