Nederlands

 
1. Een visdiner in Hong Kong.
Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·di·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visdiner visdiners
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het visdinero

  1. avondmaaltijd die hoofdzakelijk uit vlees van zeedieren bestaat
     Met de dichter Jonas Cabeljau zat hij ten huize van Jan Dullaert aan bij een visdiner.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jan Vos (editie W.J.C. Buitendijk)
    “Toneelwerken.” (1975), Van Gorcum, Assen / Amsterdam, ISBN 9023212797, p. 30 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren