• vis·ma·len

de vismalenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vismaal
     De biezen- en rietsnijders Frans Smulders en Leonardus van Erven, die we hier vroeger ook al eens als verwoede vissers opvoerden, hielden soms ook in "De Snoek" hun vismalen voor ieder, die er een paar stuivers voor over had.[1]
  1.   Weblink bron
    Pierre van Beek
    Broekhoven trok eens heel wat Tilburgers in: Het Nieuwsblad van het Zuiden   (29 april 1971)