visgraat
- vis·graat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visgraat | visgraten |
verkleinwoord | visgraatje | visgraatjes |
- (zoötomie) deel van het skelet van een vis dat gemaakt is van kraakbeen en vaak een scherpe punt heeft
- Zij vond versteende visgraten, waarmee ze kon aantonen dat er al honderdvijftig miljoen jaar eerder dan gedacht, vissen in de zeeën rondzwommen. „Maar ik heb hier nog niet over gepubliceerd, dus mag daar niets over vertellen.”[2]
- patroon in weefsel of parket gekenmerkt door zigzaglijnen
- Giorgio Armani staat bekend als de meester van greige, een mix van grijs en beige, maar opende zijn show nu met roze. Onder een lange grijze jas met paisleymotieven en een visgraatbroek met wijde pijpen, droeg het model een roze korte top met een smiley.[3]
2. patroon in weefsel of parket gekenmerkt door zigzaglijnen
- Het woord visgraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visgraat" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf ROBERT B.P. VAN WEPEREN 03 feb. 2016
- ↑ de Telegraaf MICHOU BASU 01 okt. 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be