visaas
- vis·aas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visaas | visazen |
verkleinwoord | visaasje | visaasjes |
het visaas o
- visvoer dat men gebruikt bij het vangen van vis
- Zeepieren- en zagenvissers P. en F. Lobbezoo uit Rilland willen de bijvangst van scheermesjesschelpen als visaas kunnen verkopen, maar het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zet hun de voet dwars. [2]
- Om 6.00 uur op. Visaas uit de vriezer halen. Kreeften zijn alleseters en deinzen er als kannibalen niet voor terug hun soortgenoten aan te vallen. Moeder Natuur heeft daar wat op gevonden: verliest een kreeft een poot in een gevecht, dan groeit gewoon weer een nieuwe aan. Maar waarom zou je als kreeft moeilijk doen, als je ook kunt genieten van die aas die de vissers uitzetten. [3]
- Het woord 'visaas' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visaas" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 17-08-2010 Rillanders willen legale bijvangst
- ↑ NRC 30 maart 2013 Kan het geen warm water regenen?
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be