virtuoos
- vir·tu·oos
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitblinker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | virtuoos | virtuozen |
verkleinwoord | - | - |
de virtuoos m
- iemand die een kunst technisch volmaakt beheerst
- Dus Igor, 't is wel spijtig maar jij wordt geen virtuoos.[2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | virtuoos | virtuozer | virtuoost |
verbogen | virtuoze | virtuozere | virtuooste |
partitief | virtuoos | virtuozers | - |
virtuoos
- van de aard van, als van of door een virtuoos
- Het woord virtuoos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "virtuoos" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "virtuoos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Drs. P. Dodenrit, 1974
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be