vindelig
- vin·de·lig
stellend | |
---|---|
onverbogen | vindelig |
verbogen | vindelige |
partitief | vindeligs |
vindelig
- (plantkunde) (verouderd) (van een bladvorm) met diepe insnijdingen, voorbij de helft van de zijnerven tot de hoofdnerf toe, zodat het blad links en rechts is opgedeeld in delen die weer rond een zijnerf in een punt toelopen.
- ▸ 's-Hertogenbosch heeft stempels gebruikt die een vindelig, s-vormig blaadje voorstellen.[2]
- Het woord vindelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vindelig" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Prosper VerheydenNoord-Hollandse boekbanden in: Het Boek., serie 2 jrg. 31 nr. (1954), Martinus Nijhoff, Den Haag
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be