• vijf·tien·ja·rig
stellend
onverbogen vijftienjarig
verbogen vijftienjarige
partitief vijftienjarigs

vijftienjarig

  1. 15 jaren durend
    • Gedurende dit vijftienjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 15 jaar
    • Bij de brand viel helaas een vijftienjarig slachtoffer.