• 15-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 15 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 15-jarig
verbogen 15-jarige
partitief 15-jarigs

15-jarig

  1. 15 jaren durend
    • Gedurende dit 15-jarig tijdperk heerste er vrede. 
    • Wij vierden het 15-jarig bestaan van de club, dat was dus het derde lustrum. 
  2. met de leeftijd van 15 jaar
    • Een 15-jarig meisje heeft de wedstrijd gewonnen. 
    • De 15-jarige jongen ging naar de vierde klas van de middelbare school