vestiaire
  • ves·ti·ai·re
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘garderobe’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vestiaire vestiaires
verkleinwoord

de vestiairem [3]

  1. een plaats in een theater of andere openbare gelegenheid waar men zijn jas kan laten ophangen en een tas kan laten bewaren
    • 'Rugzakken en handtassen in de vestiaire. Plastic beschermhoesjes rond de schoenen. Niets aanraken, niets fotograferen. Ja, u mag een pen en notitieblokje meenemen, maar let op dat uw pen nergens tegenaan zit. Sorry dat ik zo streng moet zijn, maar het is allemaal erg kwetsbaar.'[4] 
    • Bij de Matinee kwamen in plaats van statuszoekers mensen met liefde voor muziek die samen met hun jas ook inkopen van de HEMA in de vestiaire achterlieten.[5] 
77 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]