Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·wach·tings·vol
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verwachtingsvol verwachtingsvoller verwachtingsvolst
verbogen verwachtingsvolle verwachtingsvollere verwachtingsvolste
partitief verwachtingsvols verwachtingsvollers -

Bijvoeglijk naamwoord

verwachtingsvol

  1. met veel verwachtingen
    • De verwachtingsvolle kinderen zagen uit naar de komst van Sinterklaas en zijn Pieterbaas. Ze hoopten ook dit jaar weer veel snoep te krijgen. 

Gangbaarheid