vertegenwoordigen

  • ver·te·gen·woor·di·gen
  • In de betekenis van ‘handelen in naam van een ander’ voor het eerst aangetroffen in 1798 [1]
  • Afgeleid van tegenwoordig met het voorvoegsel ver-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vertegenwoordigen
vertegenwoordigde
vertegenwoordigd
zwak -d volledig

vertegenwoordigen

  1. overgankelijk spreken of aanwezig zijn in naam van een groep of organisatie
    • De prins vertegenwoordigde het Koninklijk Huis bij de begrafenis. 
     Een recordaantal nummers is dit jaar ingezonden om Nederland te vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival in Malmö. Volgens omroep AVROTROS, die verantwoordelijk is voor de inzending, gaat het om meer dan 600 liedjes.[2]
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]