verontschuldigend

  • ver·ont·schul·di·gend
vervoeging van: verontschuldigen
verbogen vorm: verontschuldigende

verontschuldigend

  1. onvoltooid deelwoord van verontschuldigen
    • ,,Ik heb geen kritiek geuit op de premier’’, zei de president verontschuldigend. ,,Ik heb veel respect voor haar.’’ [1] 
    • In zijn ogen heeft hij zich eerder op zijn eigen manier verontschuldigend genoeg opgesteld, maar werd hij gedwongen tot een formeel excuus. [2] 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verontschuldigend verontschuldigender verontschuldigendst
verbogen verontschuldigende verontschuldigendere verontschuldigendste
partitief verontschuldigends verontschuldigenders -

verontschuldigend

  1. op een manier die aangeeft dat je ergens spijt van hebt en daar excuses voor vraagt
     Hoe gaat het trouwens met Gottfrids timmermanswerk aan de dienstwoningen?'Ze gaapte terwijl ze het vroeg, discreet en verontschuldigend, maar toch.[3]