vernis
- ver·nis
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorzichtige lak’ voor het eerst aangetroffen in 1384 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vernis | vernissen |
verkleinwoord | vernisje | vernisjes |
- een oplossing van filmvormende stoffen in vluchtige oplosmiddelen die gebruikt wordt voor de bescherming van o.a. hout, metaal en verf
1. een oplossing van filmvormende stoffen in vluchtige oplosmiddelen die gebruikt wordt voor de bescherming van o.a. hout, metaal en verf
vervoeging van |
---|
vernissen |
vernis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vernissen
- Ik vernis.
- gebiedende wijs van vernissen
- Vernis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vernissen
- Vernis je?
- Het woord vernis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vernis" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vernis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vernis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be